Mensen hebben een diep verlangen naar zin- en waardevol leven. Dat heeft zijn wortels in de kindertijd, waarin we (als het goed is) ervaringen opdoen van de wereld als een goede plek om te zijn. Dat zijn heel lichamelijke ervaringen van behaaglijke warmte, liefdevol aangeraakt en gevoed worden. Wat we als 'goed' ervaren, ontwikkelt zich in ons leven verder. We eigenen ons culturele verbeeldingen van goed (samen)leven toe. We doen nieuwe ervaringen op, waarbij dat goede soms ook ver achter de horizon kan verdwijnen. De wereld is lang niet altijd een goede plek om te zijn. Maar het verlangen blijft en werkt door in alles wat we doen. Zin als verlangen naar het goede is geen kers op de taart wanneer alles in ons leven verder goed geregeld is. Het verlangen naar zin doet zich gelden in de keuzes en plannen die we maken, en in de manier waarop we die uitvoeren.
Nu is dat verlangen als zodanig al paradoxaal. Voor een klein kind is de wereld goed als het zich geborgen kan voelen. Maar al snel is geborgenheid alleen niet voldoende. Al heel jong gaan kinderen proberen hun wereld wat groter te maken. Daarvoor moeten ze geborgenheid opgeven: ze kunnen zich stoten, vallen, verdwalen. Dat weerhoudt de meeste kinderen er niet van hun nieuwsgierigheid te bevredigen door de wereld te verkennen. Geborgenheid en nieuwsgierigheid: in dat spanningsveld beweegt het verlangen naar zin zich. We hebben geborgenheid nodig om onze nieuwsgierigheid ruimte te geven. Wanneer we ons onveilig voelen, hechten we immers aan wat bekend en vertrouwd is. En we blijven met onze nieuwsgierigheid meestal binnen veilige grenzen: we willen wel iets nieuws proberen, maar het moet niet te avontuurlijk worden.
We bewaken onze veiligheid en geborgenheid door ons leven te organiseren. Dat doen we zowel op het micro-niveau van ons persoonlijke leven, op het meso-niveau van bedrijven en organisaties, en op het macro-niveau van de wereldpolitiek. Af en toe zetten we een stap in het ongewisse: vakantie in een onherbergzaam gebied, een riskante investering, een spelletje machtspolitiek. Doorgaans blijven we binnen de grenzen van wat hanteerbaar is. We geven onze controle niet echt prijs. Op elk niveau doen zich echter situaties voor waarin onze organisatie faalt. Een dierbare overlijdt, ons bedrijf verliest marktaandeel aan concurrentie, een economische crisis doet op wereldschaal haar invloed gelden. Vanzelfsprekende betekenisverlening en vertrouwde strategieën verliezen hun kracht. We worden gedwongen heel anders naar de wereld om ons heen te kijken.
Wat bedoel ik in dit verband met een paradoxale wereld? In onze westerse wereld hebben we de zaakjes goed voor elkaar. Onze samenleving is in hoge mate georganiseerd en op rimpelingen na verloopt het maatschappelijk leven soepel. Ons leven speelt zich af binnen een context van veiligheid en geborgenheid die in historisch perspectief ongekend is. We kunnen onze nieuwsgierigheid dan ook ruim baan geven: in wetenschappelijk onderzoek, in technische ontwikkelingen, in innovatieve vormgeving. En toch wringt het. Ons verlangen naar zin wordt niet automatisch bevredigd. Burn-out en depressies doen zich op grote schaal voor. In ons georganiseerde bestaan breekt chaos door: we weten het niet meer, we zitten aan de grond, we vallen in een zwart gat. Daarbij komt het besef dat de manier waarop we onze geborgenheid organiseren en onze nieuwsgierigheid bevredigen niet langer vol te houden is. We maken de wereld
kapot met ons streven naar economische groei en onze consumptiedrang. Ook hier is een nieuwe manier van ons verhouden tot de omringende werkelijkheid nodig. We zijn geneigd nieuwe vormen van controle te zoeken: verdere technische ontwikkelingen, nieuwe kwaliteitseisen, verregaande beheersmaatregelen. Alles om de chaos buiten te sluiten. Maar wat als in die chaos ook een kans schuilt, als anders leren kijken ook openingen biedt? Kunnen we in onze nieuwsgierigheid echt grenzen verleggen, niet alleen in kwantitatieve zin (meer, meer, meer) maar juist ik kwalitatieve zin? Hoe kunnen we met ons organiseren bijdragen aan een leefbare omgeving waarin
niet alles per se afgestemd is op persoonlijke of menselijke behoeften en noden? Kunnen we ruimte laten voor wat onverwacht, verrassend en misschien niet altijd gemakkelijk is?
Kunstenaars kunnen ons helpen anders te kijken. Net zomin als zin, is kunst een luxe-product. Kunst is levensnoodzakelijk om ons te bepalen bij hoe we met elkaar en de wereld omgaan. Een kunstwerk kan ons stil zetten. De Australische kunstenaar Guido van Helten bijvoorbeeld, schildert gezichten op allerlei soorten gebouwen: van afbraakpanden tot graansilo's. Hij geeft gebouwen letterlijk een gezicht en daarmee ook een stem. Als we ons laten aanspreken, gaan we anders kijken naar het krot dat onze aandacht heeft gevangen. Wie hebben er gewoond? Wat gaat er met dit gebouw gebeuren? Waar zijn de mensen die hier niet langer kunnen verblijven? In plaats van
onverschillig voorbij te lopen, zijn we nu echt een ontmoeting aangegaan met het gebouw. Misschien gaan we ons zelfs betrokken voelen bij de ontwikkeling van de buurt waarin het staat. Kunst kan onverschilligheid ombuigen naar betrokkenheid en zorg.
Wat betekent dit voor ons eigen leven of onze eigen organisatie? Wat zijn daarin de dingen waaraan we onverschillig voorbij kijken? Kan kunst ook daar vanzelfsprekendheden doorbreken en vragen oproepen bij hoe we de zaken organiseren? Kunnen we ruimte geven aan de vraag wat onze manier van leven en werken betekent voor de wereld om ons heen? Om nieuwe mogelijkheden te zien in de gegeven situatie, hebben we onze verbeeldingskracht nodig. Daarvoor hoeven we geen kunstenaar te zijn. We kunnen allemaal onze verbeelding aan het werk zetten. Dat vraagt oefening en kunst kan daarbij een inspiratiebron zijn. Kennis van kunst is niet nodig. Kijken naar kunst kan helpen een eigen vraag te verhelderen en de tijd te nemen om niet direct een oplossing te willen 'organiseren'. Misschien vinden we de moed om juist de chaos zichtbaar te maken, en te ontdekken wat zich daarin aan mogelijkheden voordoet.